Katholieke Klokken- en Orgelraad


Archief projecten






Afferden, St. Cosmas en Damianus

Het orgel in de kerk van de H. Cosmas en Damianus te Afferden werd in 1958 gebouwd door de Fa. L. Verschueren, orgelmakers te Heythuysen. Het instrument met zijn electropneumatische aansturing, opbouw uit ook moderne materialen als triplex, hardboard en kunststof en een dispositie toegespitst op de idealen van de van de Orgelbewegung is typisch voor de Zuid-Nederlandse orgelbouw ten tijde van de na-oorlogse periode van opbouw.

De dispositie luidt:

Manuaal
Prestant 8'
Roerfluit 8'
Octaaf 4'
Blokfluit 4'
Mixtuur 3-4 st.

Pedaal (transmissie)
Subbas 16'
Octaafbas 8'
Gedektbas 8'
Koraalbas 4'

Het instrument is aan een grootonderhoudsbeurt toe, waarbij het geheel gereinigd en tegen houtworm behandeld zou moeten worden. Verder dienen de membranen vernieuwd, de electro-pneumatische speel- en registertractuur gereviseerd, beschadigd pijpwerk hersteld en de intonatie geoptimaliseerd te worden.

Adviseur, Remy Syrier



Venray, St. Petrus-Bandenkerk


Het orgel in de St. Petrus-Bandenkerk in Venray werd in 1955 gebouwd door de Gebroeders Vermeulen, orgelmakers te Weert. De orgelkas werd uitgevoerd naar een ontwerp van de Venlose architect Ir. J. Kayser. In tegenstelling tot de bij dit orgeltype veelal toegepaste open pijpopstelling is de vormgeving van het orgelmeubel traditioneel. Volgens beginsel van het Noord-Duitse Werkprinzip vertoont het een zichtbare werkopbouw van Hoofdwerk, Positief, Zwelwerk en Pedaal. Het Zwelwerk bevindt zich evenwel gelijk boven de oksaalvloer, gevolgd door respectievelijk het Hoofdwerk en het Positief. De speel- en registertractuur zijn opgebouwd naar het voor die tijd gangbare elektro-pneumatische systeem. De dispositie vormt een weerspiegeling van de principes van de in het begin van de twintigste eeuw in Duitsland opgekomen Orgelbewegung, een nieuwe richting in de orgelbouw, die zich ten doel stelde de piramidale klankopbouw van het barokorgel een nieuw leven in te roepen om daarmee het instrument geschikt te maken voor de uitvoering van oude muziek, dit de eigentijdse electro-pneumatische aansturing en het toepassen van een zwelkast ten spijt. De dispositie luidt:

I Hoofdwerk C - g3

Prestant 16'
Prestant 8'
Spitsgamba 8'
Bourdon 8'
Octaaf 4'
Fluitgedekt 4'
Quint 2 2/3'
Octaaf 2'
Sesquialter II
Mixtuur IV-VI
Trompet 8'
Klaroen 4'

II Positief C - g3

Roerfluit 8'
Tolkaan 4'
Nachthoorn 2'
Quint 1 1/3'
Mixtuur III
Kromhoorn 8'

III Zwelwerk C - g3

Quintadeen 16'
Diapason 8'
Salicional 8
Celeste 8'
Nachthoorn 8'
Zingend Prestant 4'
Gemshoorn 4'
Nasard 2 2/3'
Woudfluit 2'
Flageolet 1'
Tertiaan 2'
Cymbel III
Echotrompet 8'
Schalmei 4'

Pedaal C - f1

Prestant 16' tr
Subbas 16'
Octaaf 8' tr
Gedekt 8' tr
Prestant 4' tr
Octaaf 2' tr
Ruispijp III
Bazuin 16'
Trompet 8' tr
Trompet 4' tr

Ondanks een grootonderhouds- en herstelbeurt in 1995 door orgelmaker Vermeulen, nam in de loop der jaren het aantal defecten gestaag toe. Om die reden nam het Kerkbestuur in 2011 contact op met de Katholieke Klokken- en Orgelraad met het verzoek om advies, hetgeen leidde tot een grootonderhoudsbeurt, ditmaal uitgevoerd door Daniël Janssen, orgelmaker te Thorn. In de periode van augustus tot december 2013 werden de volgende werkzaamheden verricht:
1. Pijpwerk
Het kleinere frontpijpwerk werd schoongemaakt en voorzien van nieuwe voetstukken. Het overige pijpwerk werd van de lade geruimd en schoongemaakt. Van een twintigtal pijpen werden de verzakte voeten door nieuwe vervangen. De stoppen van de houten gedekte pijpen werden van nieuw leer voorzien. De tongwerken werden schoongemaakt en gereviseerd.
2. Windladen
Windladen werden gecontroleerd op lekkage zo ook de roostergaten, zodat de roosters voldoende steun geven aan het pijpwerk.
3. Windvoorziening
De windvoorziening werd gecontroleerd op lekkages. De twee ventilatoren van Hoofdwerk / Pedaal en Zwelwerk alsmede de gelijkrichter werden door nieuwe exemplaren vervangen.
4. Speeltafel
De speeltafel werd gereinigd en gereviseerd, waarbij contactpunten gepolijst, draadogen van de contactblokken gecontroleerd en moeren aangedraaid. Alle functies als generaal crescendo, voetpistons, automatisch pianopedaal schoongemaakt en afgeregeld. De plaatcontacten in de koppelkast vernieuwd. De inrichting van de trede voor de zwelbediening vervangen. Overmatige speling in pedaalklavier werd weggenomen en invoeringen werden vervangen. Generaal Crescendo werd op functioneren gecontroleerd en het bedieningskastje werd schoongemaakt.
5. Tractuur.
De magneten onder de windlades en registerkasten werden gecontroleerd en afgeregeld. Het leer van het transmissiebalgje van het Hoofdwerk werd vervangen. Alle draadbruggen werden gecontroleerd en zonodig opnieuw bevestigd.
6. Intonatie en stemming
Na terugplaatsing van het pijpwerk op de lades werden grove onregelmatigheden in intonatie opgeheven. Daarbij werden voor zover mogelijk voetgaten en kernspleten gecorrigeerd. Vervolgens werd een algehele stemming doorgevoerd.

Adviseur, Remy Syrier


Broekhuizenvorst, Kerk van de Heilige Naam Jezus


Het orgel in de Kerk van de Heilige Naam Jezus in Broekhuizenvorst werd in 1950 door de Fa. L. Verschueren, orgelmakers te Heythuysen gebouwd. Het instrument telde twaalf registers, verdeeld over Hoofdwerk, Zwelwerk en Pedaal. Het systeem was het destijds gebruikelijke elektro-pneumatische. Omdat het orgel in toenemende mate mankementen vertoonde, werd in 2013 bij de KKOR advies ingewonnen. Bij inspectie bleek dat het instrument met stof en gruis was vervuild, de windvoorziening lekkages vertoonde, de windmachine onnodig veel geluid maakte, delen door houtworm aangetast waren, de aandrijving van de registers niet functioneerde en het pijpwerk ernstige schade vertoonde. De kosten van reparatie van het instrument bleken niet in verhouding te staan tot de waarde ervan. Begin 2014 werd het Fama en Raadgever-orgel (1981) van de muziekschool te Amersfoort zeer voordelig te koop aangeboden, dit in verband met de verhuizing van dit instituut naar een nieuw gebouw. Op aanbeveling van de KKOR-adviseur wist het kerkbestuur het aan te kopen. Aan Verschueren Orgelbouw werd de opdracht tot demontage, overbrenging en remontage gegeven, welke werkzaamheden in mei 2014 voltooid werden.

De dispositie luidt:

Manuaal I, (C - g3)

Roerfluit 8'
Prestant 4'
Fluit 4'
Octaaf 2'

Manuaal II, (C - g3)


Holpijp 8'
Roerfluit 4'
Quint 1 1/3'
Octaaf 1'
Kromhoorn 8'

Pedaal (C - f1)

Subbas 16'

Tremulant
Koppel Ped. - Man. I
Koppel Ped. - Man. II
Koppel Man. I - Man. II


Adviseur, Remy Syrier


Thorn, Kapel onder de Linden


Het orgel van de Kapel onder de Linden is een fraai voorbeeld van Noord-Nederlandse huisorgelbouw in het midden van de 19de eeuw en wordt toegeschreven aan de Amsterdamse huisorgelmaker Hermanus ter Hart. Deze genoot zijn opleiding in het atelier van Hermanus Knipscheer II. Het werk van Ter Hart vertoont dan ook vele overeenkomsten met dat van zijn leermeester. Aangezien Ter Hart en Knipscheer hun kasten bij de zelfde meubelmaker lieten vervaardigen, zijn hun orgels moeilijk uit elkaar te houden. Beide orgelmakers signeerden en dateerden hun instrumenten maar zelden.

De dispositie luidt:

Holpijp 8' B/D
Prestant 8' D
Prestant 4' D
Fluit 4' B/D
Quint 3' B/D
Octaaf 2' B/D
Flageolet 1' B

Bij inspectie in 2010 bleek het instrument door droogte zeer te lijden te hebben gehad. Zowel fineer als kernhout van het meubel vertoonden scheuren. Windlade en houten pijpwerk verkeerde echter nog in goede staat. Daarentegen vertoonde het in een later stadium verlengde pijpwerk beschadigingen en was vooral het kleinere pijpwerk noodgedwongen voorzien van stemringen. In 2014 werd aan Verschueren Orgelbouw te Heythuysen de opdracht tot restauratie verleend. De werkzaamheden omhelsden het vervaardigen van een podium waaronder de windvoorziening geplaatst werd, restauratie van het orgelmeubel, restauratie van het metalen pijpwerk, waarbij alle verlengingen door nieuwe exemplaren van bijbehorende metaallegering werden vervangen en het terugbrengen op een toonhoogte van a = 440 Hz.

Adviseur, Remy Syrier


Maastricht, overplaatsing van het orgel van het stadhuis naar de Onze Lieve Vrouwebasiliek


Het orgel van het stadhuis van Maastricht bevond zich sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw in het Bonnefantenmuseum, dat destijds in het Sepulchrijnenklooster aan de Ezelmarkt gevestigd was. De Gemeente Maastricht had het aangekocht bij orgelmaker Emile Verschueren te Tongeren. Deze leverde in 1956 aan de parochiekerk te Opgrimbie een nieuw orgel en zocht in Belgie tevergeefs voor het oude instrument een passende bestemming. Voordien restaureerde Emile Verschueren het orgel, waarbij hij onder meer de oorspronkelijke dispositie herstelde; de door Clerinx vervaardigde Montre 8' verving hij door een Cornet uit omstreeks 1840 van de Luikse orgelmaker Graindorge en op een lege sleep plaatste hij een achttiende-eeuwse Cromhorne uit een orgel van onbekende herkomst. In 1964 werd het instrument naar de hal van het Maastrichtse stadhuis overgebracht, waarna pas in 1979 een algehele restauratie volgde, ditmaal uitgevoerd door Verschueren Orgelbouw te Heythuysen. Maarten Albert Vente trad hierbij als adviseur op. De restauratie beoogde voornamelijk technisch herstel van door droogte veroorzaakte schade.
Bij gebrek aan een concrete aanwijzing over de herkomst en de maker van het orgel wordt er door diverse auteurs gespeculeerd over de vroegere geschiedenis van het instrument. De Belgische orgelkenner Emile Humblet verhaalt dat het instrument in 1686 door Jean le Royer voor de voormalige Minderbroederskerk te St. Truiden werd gebouwd. Le Royer zou hierbij gebruik gemaakt hebben van de kas van het oude orgel van de kloosterkerk, dat in 1631 door een onbekend orgelmaker geleverd werd. De Maastrichtse orgelhistoricus Gerard Quaedvlieg neemt in zijn publicatie 'Maastricht orgelstad' Humblets gegevens over, maar schrijft - helaas zonder bronvermelding - dat het orgel rond 1725 door een onbekend orgelmaker gebouwd werd. Het instrument beschikt over een klavier met een omvang van C, D - d3, hetgeen hoogst ongebruikelijk is voor een laat zeventiende-eeuws instrument. Bovendien kan men onmogelijk aannemen dat het orgelmeubel teruggaat tot 1631. Om die redenen is het evident dat het auteurschap van Jean le Royer uitgesloten kan worden en dat het Minderbroedersklooster van St. Truiden evenmin als oorspronkelijke locatie geduid kan worden. Een navraag bij het kerkbestuur van Opgrimbie leert dat Clerinx inderdaad een tweedehands orgel leverde en wel op 10 augustus 1859 voor de prijs van 1200 francs. Wil men de herkomst van het instrument daadwerkelijk aan het licht brengen, zou men de werklijst van Clerinx van dat jaar en voorafgaande periode moeten bestuderen, om na te gaan waar hij nieuwe instrumenten plaatste en de oude innam. Mogelijk zou onderzoek in betreffende kerkarchieven het juiste antwoord op de vraag kunnen geven.

De dispositie luidt :

Bourdon 8'
Prestant 4'
Flute 4'
Nasard 22/3
Doublette 2'
Tierce 13/5'
Larigot 11/3'
Fourniture IV
Cornet III
Cromhorne 8'
Voix Humaine 8'

Tremulant
Omvang manuaal C, D - d3 Omvang aangehangen kistpedaal C, D - f0

De overplaatsing van het orgel vanuit het stadhuis naar de Onze Lieve Vrouwebasiliek bracht de volgende werkzaamheden met zich mee: Het pijpwerk werd van de lade geruimd, grondig schoongemaakt en in kisten verpakt. De lade, het speel- en registermechaniek, klavier en pedaal werden gedemonteerd en schoongemaakt en de kas in delen uit elkaar genomen. Vervolgens bouwde de orgelmaker het instrument op in het linker transept van de Onze Lieve Vrouwebasiliek. Hij verving de enigszins beschadigde kunststoffen registerplaatjes met machinaal ingegraveerde registeropschriften door handgeschept papieren registerplaatjes met gekalligrafeerde registeropschriften. De intonatie werd gecorrigeerd en optimaal aan de nieuwe akoestische omstandigheden aangepast. De in het stadhuis aangetroffen temperatuur bleek een slecht klinkende en omstreden interpretatie van de Chaumont-stemming te zijn. In overleg met de orgelmaker en met goedkeuring van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed werd ervoor gekozen de beter bij de stijl van het instrument passende D'Alembert-Rousseau-stemming toe te passen.

Adviseur, Remy Syrier


's-Heerenberg, St, Pancratius


In 1907 bouwde de firma Maarschalkerweerd een twee-klaviers pneumatisch orgel met vrij pedaal voor de r.k. parochiekerk te 's-Heerenberg. Het instrument onderging in de loop der jaren enkele wijzigingen, maar bleef grotendeels in originele staat bewaard. De belangrijkste wijzigingen betroffen de verplaatsing van de speeltafel in 1936 van het midden naar de zijkant van het oksaal en de dispositiewijziging in 1957/1958 door Pannekoek & Vermeux. De twee houten fluiten van het Positief werden bij deze gelegenheid vervangen door een nieuwe Sexquialter en een Speelfluit 2', de Mixtuur werd vernieuwd wegens tinpest en de eerder tot Vox coelestis 8' opgeschoven Salicet 4' werd weer teruggeschoven. Nadien vonden er nog incidentele werkzaamheden plaats door Jos Vermeulen en Flentrop Orgelbouw. In 2011-2012 is het orgel gerestaureerd door Elbertse Orgelmakers. Hierbij is het instrument op alle onderdelen hersteld en gereinigd. De originele dispositie is hersteld waarbij de ontbrekende houten fluiten op basis van de beschikbare documentatie nieuw zijn vervaardigd. De Mixtuur heeft de oorspronkelijke samenstelling teruggekregen waarbij het materiaal van de Mixtuur en de Sexquialter uit 1957/1958 hergebruikt kon worden. Verder is de speeltafel teruggeplaatst naar de oorspronkelijke locatie tussen de twee orgelkassen in. De dispositie luidt als volgt:

Hoofdwerk (I C- f3)

Bourdon 16'
Prestant 8'
Bourdon 8'
Violoncel 8'
Fl.Harm. 8'
Octaaf 4'
Fl.Dolce 4'
Octaaf 2'
Mixtuur 3 st.
Trompet 8'

Positief (II C- f3)


Holpyp 8'
Gamba 8'
Dolce 8'
Fl. travers 8'
Salicet 4'
Fl. amab. 4'

Pedaal (C- d1)

Subbas 16'
Octaaf 8'

P + I; P + II, I + II, 1 vrije combinatie, drie vaste combinaties p mf t

De toonhoogte bedraagt a' 437 Hz bij 18˚
Hoofdwerk onderlade: 89 mm Wk
Hoofdwerk bovenlade: 89 mm Wk
Moteurslade front voor de Prestant 8': 108 mm Wk
Positief: 86 mm Wk
Pedaal: 108 mm Wk (voor de Bourdon 16')
Moteurslade front voor de Octaaf 8’: 86 mm Wk  

Eys, R.K.St. Agatha

Het orgel in de H. Agathakerk te Eys werd in 1844 gebouwd door de Gebr. Mueller uit Reifferscheid. Het betrof een twee-klaviers instrument met aangehangen pedaal. Het instrument was voorzien van een zgn. economielade waarbij alle pijpwerk op een lade geplaatst is maar door een ingenieus kleppen- en cancellensysteem over twee klavieren bespeelbaar is. Tot 1942 vonden er hoofdzakelijk kleinere onderhoudswerkzaamheden plaats. In 1942 werden door de Gebrs. Vermeulen uit Weert grotere onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd waarbij tevens een vrij pedaal aangebracht werd. Het orgel werd geheel schoongemaakt en het pijpwerk werd hersteld. Tevens werd gewerkt aan de balgen, klavieren en de mechanieken. Er werden nieuwe roosters van berken-triplex aangebracht. De Bourdon 16' werd van C - d1 op een pneumatische lade geplaatst en werd bespeelbaar vanaf het nieuwe pedaalklavier. Tot slot werd de dispositie gecompleteerd door het aanbrengen van een gebruikte Flaut-travers 8' diskant. De originele Flaut-traver 8' was blijkbaar in de loop van de jaren verdwenen. Wanneer en waarom dit gebeurd is, kan niet herleid worden uit de archivalia. In 1961/1962 vond een algehele restauratie plaats door Flentrop Orgelbouw. Voorop stond dat het oude materiaal van de Gebr. Müller met groot respect behandeld zou worden en niet verloren zou gaan. Opmerkelijk is dat naast de Flauttravere 8' tevens de Gamba 8' vernieuwd werd omdat dit register klaarblijkelijk in het verleden ook al eens vervangen was en niet meer origineel was. Hierover ontbreekt echter documentatie in de archivalia. De Gamba 8' werd gekopieerd naar voorbeeld van de Gamba 8' die Maarschalkerweerd in 1890 geplaatst had in het Kunckel-orgel uit 1784 in de kerk van de Doopsgezinde Gemeente te Zaandam. De Flauttravere 8' werd gekopieerd naar voorbeeld van de Flauttravers 8' van het Gebr. Müller-orgel uit 1851 in de kerk van de H. Johannes de Doper te Mechelen. Het vrije pedaal van Vermeulen met de originele Bourdon 16' bleef aanwezig, maar werd mechanisch speelbaar gemaakt vanuit zowel het manuaal als het pedaal. In 1980 voerde dezelfde firma groter onderhoud uit zonder de bestaande toestand te wijzigen. Door vervuiling en enkele structurele problemen was na 30 jaar een hernieuwde restauratie noodzakelijk. Deze werd uitgevoerd door Flentrop Orgelbouw in 2012. Het orgel is hierbij in- en uitwendig geheel schoongemaakt, uitgezonderd het inwendige van de laden. De mechanieken zijn opnieuw afgeregeld waarbij op een aantal plekken nieuwe draden en moeren zijn toegepast. Alle plaatsen met houtworm zijn door een professioneel bedrijf behandeld. Er is veel aandacht besteed aan de Trompet 8';, zowel in klankvorming als in praktisch gebruik (stemmen). Er zijn enkele voetpunten vervangen bij kleine labiale pijpen. Het orgel is voorzien van nieuwe eiken slepen ter vervanging van het Flentrop-systeem met verende schachtjes waarbij ringetjes zijn aangebracht op de cancellen en onder de stokken. De stokken en de dekplaat zijn gevlakt. De schakelleertjes onder de ventielkasten zijn vervangen door gefestonneerde haakjes. Verder zijn de conducten beter bevestigd, zijn lekkages gedicht, is verlopen intonatie hersteld en is het instrument gestemd.

De dispositie is als volgt:
Manuaal II( C - f3)

Bourdon 16' B/D
Principal 8'
Hohlflaut 8'
Gamba 8' B/D
Flauttravere 8' D
Octav 4'
Flautino 4'
Superoctav 2'
Mixtur 3 st.
Trompett 8' B/D

Manuaal I ( C - f3)

Hohlflaut 8' tr
Gamba 8' B/D tr
Flauttravere 8' D tr
Flautino 4' tr
Superoctav 2' tr

Pedaal ( C - d1)

Subbas 16' tr

Koppel Ped-man II
De toonhoogte bedraagt a' = 442 Hz.



Vessem, R.K. St.-Lambertuskerk


In 1868 bouwde François-Bernard Loret (Mechelen) een nieuw orgel voor de toenmalige St.-Lambertuskerk te Vessem. Toen in 1883 de huidige kerk tegen de oude toren werd voltooid is waarschijnlijk ook de orgelkas verfraaid met beeldhouwwerk van Cornelis van Opstal. In 1929 voerde de firma Gebr. Vermeulen (Weert) herstelwerkzaamheden uit, waarbij ook de dispositie gewijzigd werd. Ingrijpender was de ombouw die de firma Verschueren (Heythuysen) in 1968 uitvoerde. Bij die gelegenheid werd de dispositie opnieuw gewijzigd, werd de windlade van telescoophulzen voorzien en werden mechaniek en klaviatuur op onderdelen vernieuwd. In 2009/2010 vond een integrale restauratie plaats waarbij de oorspronkelijk situatie gereconstrueerd werd. Deze werkzaamheden werden uitgevoerd door Verschueren Orgelbouw onder advies van Rogér van Dijk (namens de KKOR) en de orgeldeskundigen van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.

Het orgel staat opgesteld in een nis onder de torenmuur. De claviatuur bevindt zich aan de voorzijde van de onderkas. De registertrekkers zijn in terrassen ter weerszijden van de klavieren aangebracht. Typische Loret-elementen zijn de registerknoppen van porselein, het roldeksel en de orgelbank met gietijzeren steunen. Het pijpwerk van beide manualen staat opgesteld op één gecombineerde windlade met twee ventielkasten. De registers van het Positief staan aan de frontzijde; die van het Manuaal aan de achterzijde. De originele frontpijpen uit 1868 zijn van zink. Het orgel is op 28 april 2010 in het kader van de afronding van de kerkrestauratie opnieuw in gebruik genomen met een bespeling door Ad van Sleuwen.
De dispositie luidt als volgt:


Manuaal II (C-f3)

Prestant 8 vt, 1868 C-H front, zink (middentoren en aangrenzende velden), vervolg van orgelmetaal. c en cis afwijkende factuur
Roerfluit 4 vt 1868, C-f2 gedekt, vervolg open, conisch
Bourdon 8 vt C-G hout (2010), Gis-g (metaal, gedekt) en cis2-f3 (metaal met roeren)
2010, gis-c2 ouder pijpwerk uit Luikse school (met roeren) in 1868 geplaatst
Salicionaal 8 vt C-H zink (1868), vervolg 2010



Manuaal I (C-f3)

Bourdon 16 vt,1868, C-h hout (gedekt), vervolg metaal (gedekt met zijbaarden) c1-g1 ouder materiaal, in 1868 geplaatst
Prestant 4 vt,1868
Quintadeen 8 vt, C-H 1868 (daarvan C-G hout), vervolg 2010
Flageolet 2 vt, 1868, vanaf cis2 ouder pijpwerk, in 1868 geplaatst
Trompet 8 vt Bas,1868
Trompet 8 vt Disc.,1868


Aangehangen Pedaal (C-d1)

manuaalkoppel (trede)
Toonhoogte: a1 = 442 Hz bij 18ºC
Winddruk: 90 mm. wk.


Someren, R.K. St.-Lambertuskerk


In 1856/57 bouwde Franciscus Cornelius Smits (Reek) een nieuw orgel voor de toenmalige St.-Lambertuskerk van Someren. Men koos daarbij voor het grootste plan (wee klavieren en zelfstandig pedaal), maar bijna de helft van de geplande registers bleef gereserveerd. In 1872 plaatste orgelmaker Franssen uit Roermond een Viola di Gamba op het Manuaal waarvoor de oorspronkelijke ladevolgorde werd aangepast. Zes jaar later werd het orgel schoongemaakt door Vermeulen uit Weert. Dezelfde orgelmakerij verzorgde de overplaatsing van het orgel naar de in 1925 gebouwde huidige kerk. Het instrument is toen tamelijk ingrijpend gewijzigd. Zo werden de windvoorziening en de frontpijpen vernieuwd en kreeg het Onderpositief een nieuwe kegellade met pneumatische tractuur. In 1963 voerde de firma Gebr. Vermeulen een zeer ingrijpende restauratie uit. Voor Onderpositief en Pedaal werden nieuwe sleepladen vervaardigd en de oude windlade van het Manuaal werd van een verende sleepconstructie voorzien. De windvoorziening werd weer vernieuwd en bestond vanaf dat moment uit vijf kleine regulateurs in het orgel. Verder werd de dispositie gewijzigd en uitgebreid waarbij niet het werk van Smits, maar de toen heersende klankopvatting als uitgangspunt gold. In 1994 voerde de firma Vermeulen groot onderhoud uit waarbij enkele kleine wijzigingen plaatsvonden. In 2008/10 is het orgel gerestaureerd/gereconstrueerd waarbij de oorspronkelijk door Smits bedoelde aanleg als uitgangspunt gold. De werkzaamheden zijn uitgevoerd door Verschueren Orgelbouw onder advies van Rogér van Dijk (KKOR) en Wim Diepenhorst (Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed).

De orgelkas is schoongemaakt en waar nodig hersteld met behoud van de in 1963 toegevoegde opdik op de achterwand. Ook de uit 1963 daterende deuren zijn gehandhaafd. De klaviatuur is op basis van een foto van vóór 1963 naar voorbeelden van Smits gereconstrueerd in de oorspronkelijke positie aan de achterzijde van het instrument. De aangetroffen omvang van het Pedaal (C-d1) is gehandhaafd; oorspronkelijk had het Pedaal een omvang van 25 tonen (C-c1). De toetsmechaniek is in zijn geheel gereconstrueerd uitgaande van de aanwijzingen (afmetingen) die het orgel zelf bood en andere instrumenten van de orgelmakers Smits. De nog aanwezige originele delen van de registermechaniek zijn gehandhaafd en gerestaureerd. Dit betrof in hoofdzaak de walsen en walsdragers van het Manuaal met de bijbehorende zwaarden en balansbalken. Omdat de balansbalken van oudsher waren ingericht voor de zwaarden van Manuaal en Pedaal gaven ze ook aanwijzingen voor de indeling van de windladen van het Pedaal. De in 1994 aangebrachte registerknoppen zijn gehandhaafd. De windvoorziening is geheel nieuw opgezet. De balgstoel met de drie spaanbalgen en trapinstallatie is ontleend aan het Smits-orgel van Gemert (1833) waarbij rekening is gehouden met de maten die van de oorspronkelijke balgstoel van Someren bekend waren. De oude windlade van het Manuaal is gerestaureerd. De originele slepen, stokken en roosters uiteraard gehandhaafd en waar nodig hersteld waarbij de oorspronkelijke ladevolgorde is hersteld. Voor Onderpositief en Pedaal zijn nieuwe eiken sleepladen in Smits-factuur vervaardigd. Deze nieuwe laden zijn niet gesponseld, maar van een dekplaat voorzien. Het Smits-pijpwerk is schoongemaakt en hersteld. Het gehandhaafde pijpwerk uit 1963 is aan de toonhoogte en het klankbeeld van het historische materiaal aangepast. Om de ontbrekende registers zo goed mogelijk te reconstrueren is een uitgebreide studie gemaakt van de beschikbare archivalia en het nog aanwezige pijpwerk. Tevens bleek het mogelijk bestaand Smits-pijpwerk dat via Deurne werd verworven in te passen. De dispositie luidt als volgt:

Manuaal (Manuaal II, C-f3)

Prestant 8 vt,C-h front, 1963 (middentoren en aangrenzende velden), vervolg 1857
Bourdon 16 vt,C-d1 1857; overige pijpen via Deurne (dis1-h2 Smits)
C-h eiken (gedekt), vervolg metaal (gedekt) met zijbaarden
Portunaal 8 vt Disc.,1857; open, conisch met boogvormige opsnede; c1-d2 met zijbaarden
Holpijp 8 vt,1857; C-H eiken, vervolg metaal (gedekt) met zijbaarden
Prestant 4 vt,1857
Fluit 4 vt,Smits (via Deurne); C-f2 gedekt, vervolg open, cilindrisch
Octaaf 2 vt,1857
Quint 3 vt,nieuw; C-h gedekt, discant open, cilindrisch
Mixtuur 1 ½ vt,1857.
Trompet 8 vt Bas,1857/1963/1994
Trompet 8 vt Disc.,1857
Klairon 4,1963, gis2-f3 labiaal



Onderpositief (Manuaal I, C-f3)

Prestant 4 vt,C-c1 front, 1963 (zijtorens en aangrenzende velden), vervolg nieuw
Viola de Gamba 8 vt,C-G in Holpijp, Gis-h nieuw, rest via Deurne, Smits (behalve c2 en dis3)
Holpijp 8 vt,1857; C-H eiken, vervolg metaal (gedekt)
Fluit 4 vt,nieuw; C-f2 gedekt, overige open, cilindrisch
Piccolo 2 vt,Via Deurne verworven, C-f1 Smits
Flagelet 1 vt,nieuw
Harmonica 8 vt Bas,gereserveerd
Harmonica 8 vt Disc.,gereserveerd



Pedaal (C-d1)

Prestant 8 vt,1963, C-Dis afgevoerd, E-dis in het front, e-d1 op de laden
Bourdon 16 vt,nieuw (eiken)
Fluit 8 vt,gereserveerd
Prestant 4 vt,1963
Fagot 16 vt,gereserveerd
Trompet 8 vt,gereserveerd
Klairon 4 vt,gereserveerd
Cink 2 vt,gereserveerd



Koppel Man: Pos:
Koppel Ped: Man:
Koppel Ped: Pos:
Ventil (motorschakelaar)

Toonhoogte: a1 = 422,5 Hz bij 18ºC
Winddruk: 74 mm. wk.





Esch, R.K. St.-Willibrorduskerk


In 1961 kocht het kerkbestuur van de Sint-Willibrorduskerk te Esch het voormalige orgel van de Hervormde Kerk te Vught. Lange tijd was de geschiedenis van het instrument in nevelen gehuld. Zelfs bij aanvang van de thans voltooide restauratie bestonden er nog veel onduidelijkheden over de oorspronkelijke maker en de technische aanleg van het instrument. Door de medewerking van drs. W.J.C. Diepenhorst, Aart van Beek en Aart Bergwerff kon het Essche orgel in 2009 worden geïdentificeerd als een werkstuk van Antonius Friedrich Gottlieb Heyneman. Het instrument werd oorspronkelijk in 1788 gebouwd voor de Hervormde Kerk van Vught maar raakte in 1795 zwaar beschadigd. Uiteindelijk is het in 1816/17 herbouwd door de gebroeders Van Hirtum (Hilvarenbeek). Zij vervaardigden tenminste een nieuwe orgelkas en gedeeltelijk nieuw pijpwerk; de bestaande windlade en het grootste deel van het pijpwerk bleven gehandhaafd. De Amsterdamse beeldengieter Anthoni Boggia leverde de drie beelden die nog altijd het orgel sieren. In 1824/25 is het orgel hersteld en gewijzigd door J. Zubeleé. Vermoedelijk voerde hij ook veranderingen in de dispositie uit. J.C. Schmidt leverde in 1828 een pedaalklavier. In 1847 voerde de Luikse orgelmaker Arnold-Joseph Graindorge voor 100 gulden niet nader omschreven werkzaamheden aan het orgel uit.. Huibert Cornelis van der Aa herstelde het orgel in 1885 voor 175 gulden. In 1922 werkte de firma O. Koch & Zonen (Tilburg) aan het orgel. De kosten daarvan bedroegen 400 gulden. Mogelijk zijn toen enkele nieuwe registers (deels met bestaand pijpwerk van elders) geplaatst. In 1933/34 volgde een zeer ingrijpende restauratie door de firma J. de Koff & Zn. (Utrecht) onder advies van de Nederlandsche Klokken- en Orgelraad (NKO). De kosten van deze werkzaamheden bedroegen 1.875,- gulden. Men verwijderde de deuren uit de achterwand van de oorspronkelijke kas en plaatsten daarachter een grote aanbouw met daarin een aparte windlade voor drie nieuwe registers: Prestant 8’, Octaaf 4’ en Subbas 16’. Om dit te realiseren werd het orgel naar voren geplaatst en verhuisde de klaviatuur van de voorzijde naar de rechterzijde van de kas. Verder werd de kas aan de onderzijde ingekort. Vanwege de verplaatsing van de klaviatuur werden de mechanieken vernieuwd. De bediening van de oude windlade bleef mechanisch, maar voor de nieuwe registers gebruikte men een kegellade met pneumatische tractuur die vanuit de ventielkast van de oude lade werd gevoed. Daarnaast kreeg het orgel een nieuwe windvoorziening. De dispositie werd op een aantal punten gewijzigd en vermoedelijk zijn toen de oude frontpijpen buiten werking gesteld. De pijpen in de tussenvelden werden vervangen door zinken exemplaren. In 1956 werd het orgel in verband met een kerkrestauratie gedemonteerd en opgeslagen. In 1962 vond het instrument een nieuwe bestemming in de St.-Willibrorduskerk te Esch waar het door vrijwilligers onder leiding van Jan Clerckx (Boxtel) werd geplaatst. In 2009/10 is het orgel gerestaureerd door orgelmaker J.C. van Rossum onder advies van Rogér van Dijk (KKOR) en Wim Diepenhorst (Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed).

De orgelkas is deels hersteld en deels gereconstrueerd. De constructie van de bovenkas met de kappen is nog van Van Hirtum. De achterstijlen en de deuren zijn nieuw evenals het dak bij de tussenvelden. Het voorste deel van de onderkas is nieuw waarbij de oude resten maatgevend zijn geweest. De linkerzijkant vanuit het front gezien is vrijwel origineel. De deuren en schotten van de onderkas zijn alle nieuw net als het basement. Op basis van verkennend kleuronderzoek door M. Polman van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (2006) is de beschildering van het orgel na de demontage verder onderzocht door Gerard de Jongh (Waardenburg) en Rob Bremer (Den Haag). De uitkomsten van dit onderzoek vormden de basis voor het herstel van de oorspronkelijke kleuren. Spectaculair zijn daarbij vooral de draperieën. Deze zijn met bladzilver beplakt en vervolgens blauw gepatineerd. Het schilderwerk aan de kas en het bijbehorende snijwerk werd uitgevoerd door Gerard de Jongh. De drie gipsen beelden op het orgel zijn gerestaureerd en opnieuw geschilderd door Joachim van den Heuvel (Esch). De windlade uit 1788 is gerestaureerd en van een nieuwe fundamentbalk voorzien. De pijproosters zijn deels oud; de niet meer oorspronkelijke roosters zijn vernieuwd in eiken.
Zowel de speel- als de registermechaniek is geheel nieuw gemaakt. Daarbij is het werk van Van Hirtum als uitgangspunt is genomen Het walsbord, de walsen en de armpjes zijn van eiken. De winkels zijn van messing en de abstracten zijn van grenen. De registerknoppen zijn van ahorn; de trekkers zijn van eiken en de registerwalsen zijn van ijzer. De registerplaatjes zijn van orgelmetaal waarop de registernamen geschilderd zijn. Daarbij is de schrijfwijze van Van Hirtum als uitgangspunt genomen. Het klavier is voor zover mogelijk gehandhaafd waarbij het beleg van de ondertoetsen is vernieuwd in been en de boventoetsen zijn vervangen door ebbenhouten exemplaren. Het raamwerk met een deel van de stiften is gehandhaafd. De bakstukken zijn vernieuwd. De nieuwe windvoorziening bestaat uit twee nieuwe spaanbalgen waarbij de maatvoering deels is gebaseerd op Van Hirtum.
Het pijpwerk is na onderzoek geïnventariseerd, gerestaureerd en op de oorspronkelijke plaats op de windlade gezet. Vanwege de aard van het aanwezige historische materiaal is bij het nieuw te maken pijpwerk zoveel mogelijk (behalve bij de Mixtuur), het werk van Heyneman als uitgangspunt genomen. De dispositie van het orgel luidt als volgt:

Manuaal (C-f3)

Prestant 4 vt., D-e front middentoren en de zijtorens( Heyneman); f-d1 tussenvelden nieuw. C, Cis en dis1-f3 nieuw binnen.
Holpyp 8 vt,geheel metaal (Heyneman).
Flute traver 8 vt. Dis.,Pijpwerk met halfronde opsneden (F.C. Smits?), herkomst onbekend.
Fluyt 4 vt,Heyneman/Van Hirtum, C-cis2 gedekt; vanaf d2 conisch.
Quintfluit 3vt, C-f gedekt, vanaf fis open, conisch. C-D en a2-f3 nieuw. Dis-f Heyneman, overige oude pijpwerk (fis-gis2) Zubeleé (?) met zijbaarden.
Octaaf 2 vt,nieuw
Mixtuur 3 st.,Bas Van Hirtum discant nieuw.
Kromhoorn 8 vt. Bas,nieuw
Trompet 8 vt. Dis.,nieuw

Manuaalomvang C-f3

Toonhoogte: a1 425,5 Hz. bij 24,5ºC
Winddruk: 60 mm/wk
Stemming: Valotti

Bergen op Zoom, St.-Gerturdiskerk



De fa. Richard Ibach bouwde in de jaren 1863/1864 een groot drieklaviers-orgel met 41 registers voor de kerk van de H. Maagd Maria in Bergen op Zoom. De monumentale orgelkast, ontworpen door E.A.J. Cels, werd vervaardigd door het atelier Peeters-Divoort uit Turnhout. In 1914/1915 bouwde de firma Gebr. Vermeulen (Weert) een nieuw orgel in de bestaande kas met gebruikmaking van een deel van het oude pijpwerk. Het instrument kreeg kegelladen met pneumatische tractuur en telde sindsdien nog slechts 25 registers. Behalve de kas en een deel van het pijpwerk bleven ook delen van de windvoorziening bewaard. In de periode 1965-1972 werd de dispositie opnieuw gewijzigd, ditmaal in neobarokke zin. Na de sluiting van het kerkgebouw is het orgel in 1988 overgeplaatst naar de zojuist gerestaureerde St.-Gertrudiskerk. De matige conditie van het instrument en het onbevredigende concept waren aanleiding voor een voorstel tot restauratie/reconstructie van het Ibach-orgel. Jan Jongepier gaf daartoe in 2000 de eerste aanzet. Uiteindelijk kon in 2009 met de werkzaamheden worden gestart. De reconstructie van het orgel werd uitgevoerd door Verschueren Orgelbouw onder advies van Jan Jongepier, Rogér van Dijk (KKOR) en Rudi van Straten namens de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.

De orgelkas is schoongemaakt en waar nodig hersteld en gecompleteerd. Manual III wordt omsloten door een eenvoudige crescendokast met jaloezieën in het dak en de voorzijde. De crescendokast kan worden bediend door middel van een lepelvormige trede uiterst rechts bij het pedaalklavier. Deze trede kan in geopende stand worden ingehaakt. De frontpijpen zijn deels van zink en deels van orgelmetaal waarbij de zinken pijpen aan de frontzijde van een tinnen mantel zijn voorzien. In het verleden waren alle frontpijpen met aluminiumverf bestreken waarbij voor de labia goudbrons was toegepast. Het gehele front is van verf te ontdaan; de labia zijn opnieuw verguld. Alle oude balgen waren in 1988 al gerestaureerd en zijn nu nagezien en waar nodig hersteld. De drie nieuwe regulateurs zijn naar voorbeeld van de oude bijgemaakt. De nieuwe windkanalen zijn van grenen en deels ontleend aan de afmetingen van de aansluitingen in de oude balgen. De nieuwe klaviatuur is gebaseerd op het orgel van Hückeswagen (1857). Uiteraard is de maatvoering waar nodig aangepast aan de drieklaviers aanleg in Bergen op Zoom. De ondertoetsen belegd met ebben en de boventoetsen met been. De bakstukken zijn van gezwart Ahorn. Ook het pedaalklavier is naar Ibach-voorbeeld vervaardigd. De nieuwe registerknoppen zijn van ebben en voorzien van porseleinen naamplaatjes. De nieuwe toets en registermechanieken zijn wat betreft makelij grotendeels geënt op het werk van Ibach. De wellen en abstracten van de toetsmechaniek zijn van grenen; de houten armpjes en winkels zijn van Ahorn. Voor deze laatste houtsoort is gekozen om het risico op aantasting door houtworm, een berucht probleem bij Ibach-orgels, te verminderen. In verband met de beschikbare ruimte zijn de walsen van de registermechaniek van ijzer. Bijzonder is de aanleg van de pedaalkoppel als zogenaamde windkoppel tussen Pedaal en Manuaal I. Alle windladen zijn geheel nieuw vervaardigd. Conform de aanleg van het Ibach-orgel in Deventer zijn de laden voor alle werken chromatisch ingedeeld. De laden zijn niet gesponseld maar aan de bovenzijde afgedicht met een hechthouten plaat. Ten behoeve van de pedaalkoppel zijn de windladen van Manual I van C-d1 van dubbele ventielen voorzien. Tevens zijn bij C-h van Manual I en C-f van Manual II voorventielen aangebracht. Verder zijn de laden voorzien van stempistons. Het nog aanwezige Ibach-pijpwerk is zorgvuldig geïnventariseerd en vervolgens gerestaureerd en gecompleteerd. Daarbij was de informatie uit de overeenkomsten met Ibach van groot belang. Op basis daarvan kon de materiaalkeuzen van de ontbrekende registers worden bepaald. Het bleek verder mogelijk om voor vrijwel alle registers voorbeelden van Ibach te achterhalen. Daar waar dit niet lukte is het werk van tijdgenoten als uitgangspunt genomen. Aan de oorspronkelijke dispositie van Manual I is een Fagott 16’ toegevoegd. De officiële ingebruikname van het orgel vond op 3 september 2011 met een bespeling door Janno den Engelsman.

Dispositie in volgorde op de laden

I Manual (C-g3)

Principal 16,C-d1 in het front, overige op de lade, C-fis3 oud; C-f zink
Principal 8,C-D en Fis-f in het front, Dis-F afgevoerd, overige op de lade, C-fis3 oud; C-F zink
Quintatön 16 C-H gecombineerd met Principal 16; vervolg metaal, gedekt; g-fis1 oud
Viola di Gamba 8 metaal, E-Gis en fis-g oud
Gemshorn 8 nieuw, naar voorbeeld Aartswoud. C-H gecombineerd met Grossgedakt 8, overige metaal, conisch
Grossgedakt 8 C-e2 hout, vervolg metaal; C-fis3 oud
Cornett 4 fach nieuw naar voorbeeld Deventer
Hohlflaut 4 C-F zink, overige metaal; fis2-fis3 oud, registers gecompleteerd naar voorbeeld Wichlinghausen
Octav 4 metaal, C-f3 oud
Quint 2 2/3 metaal, C-Dis, F-d3 en e3-f3 oud
Octav 2 metaal, C-fis3 oud
Scharff 5 fach metaal (grotendeels oud)
Fagott 16 nieuw naar voorbeeld Deventer. C-H eiken stevels, koppen van ahorn, vanaf c metalen stevels en koppen. Messing traankelen, trechtervormige bekers
Trompete 8 nieuw naar voorbeeld Deventer. Metalen stevels en koppen, messing scheepjeskelen

II Manual (C-g3)

Principal 8 C-dis front, overige op de lade, C-fis3 oud; C-Fis zink
Bordun 16 hout, c-d2 en f2-f3 oud
Bassethorn 8 nieuw naar voorbeeld Deventer. C-G gecombineerd met Principal 8, overige metaal, trechtervormig
Rohrflaut 8 C-f hout, overige metaal; fis-g3 oud
Octav 4 metaal, C-E, H, fis, a en fis1 oud
Flautdolce 4 C-f2 gedekt, vervolg open, conisch (naar voorbeeld Aartswoud); gis2-e3 Ibach- pijpwerk uit Almelo
Mixtur 3 fach nieuw
Flautino 2 metaal, C-d3 en e3-f3 oud
Fagott-Oboë 8 nieuw naar voorbeeld Wildervank. Metalen koppen en stevels. C-h enge trechtervormige bekers met deksel, messing traankelen. Vanaf c1 bekers met dubbelconus en dekseltjes, open snavelkelen

III Manual (C-g3)

Salicional 8 metaal, B en d-dis1 oud
Flaut-Angelika 8 vanaf c, metaal, open; h-f3 oud Dolce 8 conisch naar voorbeeld Dolce 4 Fleckenberg, C-e1 nieuw, f1-g3 Ibach-pijpwerk uit Almelo
Quintatön 8 C-B oud, overige nieuw naar voorbeeld Fleckenberg. C-H hout, vervolg metaal (gedekt)
Flaut-Travers 4 nieuw; geheel van hout naar voorbeeld Heddinghausen (Randebrock 1864), vanaf g overblazend
Viola 4 nieuw, trechtervormig naar voorbeeld Fugara Wichlinghausen
Flageolet 2 cis en e3-f3 oud
Euphone 8 afkomstig uit Harlingen. C-c3 doorslaand, vervolg labiaal fis3-g3 nieuw metalen koppen en bekers (1864); zinken stevels, messing kelen en tongen (1916)

Pedal (C-d1)

Principal 16 hout, open. C-cis1 oud
Violonbass 16 hout, open, f-h oud
Octavbass 8 hout, open, C-H oud
Subbass 16 hout, open, C-cis1 oud
Jubal 8 nieuw, C-H zink, vervolg metaal; dubbele labia
Gedaktbass 8 nieuw, hout, afgeleid van Subbass 16
Quintbass 5 1/3 nieuw, C-H zink, vervolg metaal, afgeleid van Octavbass 4
Octavbass 4 C-F zink, vervolg metaal, Fis-f oud
Posaunebass 16 nieuw naar voorbeeld Deventer. Grenen bekers, zinken stevels, ahorn koppen en beleerde ‘Bleikehlen’
Trompetebass 8 nieuw naar voorbeeld Deventer. Metalen bekers, stevels en koppen, messing scheepjeskelen
Claironbass 4 nieuw naar voorbeeld Deventer. Metalen bekers, stevels en koppen, scheepjeskelen

Coppel Pedal & I Manual
Coppel I & II Manual
Coppel II & III Manual
Pedal Forte
Sperrventil I Manual
Sperrventil II Manual
Sperrventil III Manual
Ventil
Calcantenglocke
Tacet
Crescendo III Manual (trede)

Winddruk Manual I, II en III 80 mm. wk., Pedal 90 mm. wk.
Toonhoogte a1 = 440 Hz bij 16ºC

Sittard



In 1970 plaatste de firma Verschueren (Heythuysen) een historisch instrument in de kerk van Christus Hemelvaart te Sittard. Uit een etiket dat in de windlade werd aangetroffen kan worden afgeleid dat dit orgel in 1748 werd vervaardigd door Pieter Assendelft (1714-1766), orgelmaker te Leiden. Het is tot op heden niet bekend voor welke kerk hij het orgel bouwde. Vast staat wel dat het instrument lange tijd in het klooster Soeterbeeck te Deursen stond. In 1807 werd het orgel verkocht aan de orgelmaker Leonard van Eijsdonck, onder voorwaarde dat de zusters het instrument gedurende een periode van zes jaar vrij zouden mogen gebruiken. Met andere woorden: de zusters huurden het instrument in het vervolg van Van Eijsdonck en betaalden daarvoor 20 gulden per jaar. Mogelijk trachtte men op deze wijze inbeslagname van het orgel door de Franse autoriteiten te voorkomen. Aan het einde van de 19de eeuw was het orgel in onderhoud bij de orgelmakers Kuijte uit Oss. Mogelijk is in deze periode de oorspronkelijke kas van een onderbouw voorzien en de klaviatuur (met stekermechaniek aan de achterzijde) vervangen door een nieuwe aan de rechterzijde van het orgel. In 1954 fuseerde klooster Soeterbeeck met klooster Mariëndaal te Sint-Oedenrode. In het kader daarvan wenste men het orgel van Mariëndaal naar Soeterbeeck over te brengen in plaats van het oude Assendelft-orgel. De fusie van de beide kloosters betekende uiteindelijk de verkoop van het Assendelft-orgel. Het instrument werd in 1955 ingrijpend gerestaureerd en uitgebreid door de firma L. Verschueren (Heythuysen) en kreeg vervolgens een nieuwe bestemming in de Sint-Martinuskerk te Gennep. In 1970 verhuisde het orgel naar Sittard. In 2010/11 is het orgel gerestaureerd/gereconstrueerd waarbij de oorspronkelijk door Smits bedoelde aanleg als uitgangspunt gold. De werkzaamheden zijn uitgevoerd door Verschueren Orgelbouw onder advies van Rogér van Dijk (KKOR) en Wim Diepenhorst (Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed).

De oude delen van de oorspronkelijke orgelkas zijn schoongemaakt en waar nodig hersteld en gecompleteerd. Dat betrof met name het dak en delen van de achterwand. Aan de voorzijde is het restant van het oorspronkelijke soffiet aangevuld. Verder is aan de pijpvoeten snijwerk aangebracht dat qua vormgeving is gebaseerd op het overige blinderingsnijwerk. Dit snijwerk is, net als dat aan het soffiet, vervaardigd door G. van den Dikkenberg (Veenendaal). De onderkas van het orgel is geheel nieuw vervaardigd op basis van de orgelkas van Ittervoort. In principe is deze kas in verhouding uitvergroot en daarna voor Sittard gekopieerd. Vanwege de aanwezigheid van het soffiet is afgezien van verdere ornamentiek c.q. profilering op dit deel van de voorzijde van de kas. De gehele kas is opnieuw geschilderd en verguld door de firma Druncks (Roermond) op basis van de kleurstelling zoals die in Ittervoort werd aangetroffen. De loden frontpijpen zijn waar nodig hersteld en van tinfolie voorzien; de labia zijn verguld. De windvoorziening is geheel nieuw waarbij het orgel van Ittervoort en de oorspronkelijke inlaat in de lade als aanwijzingen dienden. De spaanbalg heeft twee vouwen en is in de onderkas geplaatst. De nieuwe toets en registermechanieken zijn wat betreft makelij grotendeels geënt op de orgels van Nijmegen en Ittervoort zij het dat de aanleg is aangepast aan de situering van de ventielkast aan de achterzijde. Het walsbord is van eiken. De walsen zijn van messing met messing armpjes. De abstracten van de toetsmechaniek zijn van grenen. De staande walsen van de registermechaniek zijn van ijzer, evenals de bijbehorende armen. De registertrekkers zijn van eiken; acht van de bij demontage aanwezige registerknoppen zijn opnieuw gebruikt. De nieuwe registerplaatjes (perkament) zijn naast de knoppen aangebracht. De spelling is gebaseerd op historische dispositiegegevens en het in de windlade aangetroffen etiket met de datering van het orgel. De windlade is geheel gerestaureerd. In het cancellenraam zijn zowel eiken als grenen scheien aanwezig. De bovenzijde van de lade is doorgaand beleerd; de ringen zijn op het leer geplakt. Aan de onderzijde is de lade eveneens afgeplakt met leer. De ventielen zijn opnieuw beleerd (dubbel). De staarten zijn, net als in de oorspronkelijke toestand, verlijmd. De niet originele festonnering van de oogjes in de ventielen is gehandhaafd. Omdat de stempelhoogte in het verleden gewijzigd was zijn nieuwe roosters vervaardigd; de oude zijn in het orgel opgeslagen. De oorspronkelijke ladevolgorde is hersteld waarbij de lege plaatsen thans zijn benut voor nieuwe registers in de stijl van Assendelft. Het nog aanwezige Assendelft-pijpwerk is zorgvuldig geïnventariseerd en vervolgens gerestaureerd en gecompleteerd. Alvorens het nieuwe pijpwerk te vervaardigen is door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een metaalanalyse van het oude pijpwerk uitgevoerd. Daaruit bleek dat het oude materiaal uit vrijwel puur lood bestaat. Mede gezien de problematiek van aantasting van loden pijpen is ervoor gekozen de nieuwe pijpen van 98% lood te vervaardigen. Het orgel is geheel in de werkplaats van de orgelmaker gerestaureerd en geïntoneerd waarna een werkplaatsbespeling heeft plaatsgevonden. Daarna is het orgel in de kerk te Sittard teruggeplaatst en tot in detail afgewerkt. De ingebruikneming vond plaats op 6 november 2011.

Dispositie in volgorde op de lade Manuaal (C-c3)

Prestant 4 C-d1 in het front, overige op de lade, 1748, f2 nieuw
Prestant 8 D cis1-d2 in het front, 1748; overige pijpen nieuw
Holpijp 8 metaal (gedekt), 1748; h1 en b2 nieuw
Fluijt 4 metaal, C-gis gedekt, vervolg met roeren; 1748, fis, g en d2 nieuw
Octaaf 2 1748, fis2-gis2 en b2-c3 nieuw
Sexquialter 2 st. D nieuw.Samenstelling cis1: 2 2/3 - 1 3/5
Quint 2 2/3 Dis 1748 overige pijpen nieuw
Mixtuur 3-4 st. nieuw;

Winddruk 55 mm. wk.
Toonhoogte a1 = 415 Hz bij 18ºC
Stemming: Kirnberger III

Restauratie van Hirtum-orgel in Diessen


Het orgel in de R.K. St.-Willibrorduskerk van Diessen werd in 1856/60 gebouwd door de in Hilvarenbeek gevestigde orgelmaker Bernard Petrus van Hirtum (1792-1875) en is, voor zover bekend, het laatste in zijn oeuvre. Van Hirtum nam het werk aan voor 3300 gulden. Wegens gebrek aan archivalia uit de periode na 1860 is er over de verdere lotgevallen van het orgel niet veel bekend. Vooralsnog wordt aangenomen dat het orgel omstreeks 1880 werd gewijzigd door A. Vingerhoets, die de orgelmakerij van Van Hirtum na diens overlijden voortzette. Bij die gelegenheid zou de toonhoogte zijn verhoogd, zouden kernsteken zijn aangebracht en zou de dispositie zijn gewijzigd. Concrete informatie daarover is tot op heden niet bekend. Uit aantekeningen in het parochiearchief zou men kunnen afleiden dat de firma Gebr. Franssen (Roermond) in 1903 een tweetal strijkende register plaatste. In 1937 is het orgel, in het kader van een kerkrestauratie, door de firma Gebr. Vermeulen (Weert) verplaatst en ingrijpend gewijzigd. Het orgel werd vanuit de balustrade naar achteren verplaatst waarbij belangrijke delen van de kas (waaronder de achterwand) verloren gingen. De claviatuur, oorspronkelijk aan de achterzijde, verhuisde naar de voorzijde van het orgel. Daartoe werden het front van het Onderpositief omhoog gebracht en gewijzigd. Een en ander had uiteraard ook ingrijpende gevolgen voor de mechanieken. Verder vervaardigde men voor het Onderpositief nieuwe windladen (voor bas- en discant) met pneumatische tractuur en verving men de drie spaanbalgen door een magazijnbalg. Op het Hoofdwerk verving men de Trompet 8 door een ander, 18de eeuws exemplaar. Verder verwijderde men het groot octaaf van de Viola di Gamba 8; dit register was vanaf dat moment van C-H gecombineerd met de Holpijp 8. Op het Onderpositief verviel de Fluittravers D 8 en stelde men de frontpijpen buiten werking. In 1972 stelde Hans van der Harst, adviseur namens de Katholieke Klokken- en Orgelraad, een rapport over het orgel op. Later dat jaar raakte het orgel tijdens restauratiewerkzaamheden aan het kerkgebouw beschadigd door invallende kalk van het gesloopte stucgewelf. Uiteindelijk volgde in 1976 een algehele restauratie waarbij men trachtte de vermeende oorspronkelijke toestand te herstellen. Het orgel kwam weer in de balustrade te staan en de kas (en het front) werden aan de hand van de oorspronkelijke ontwerptekening in de oude toestand teruggebracht. De claviatuur verhuisde weer naar de achterzijde en er kwam een nieuwe mechanische lade voor het Positief. Helaas was men destijds kennelijk nog niet bekend met de oorspronkelijke dispositie van het orgel. Zo kon het gebeuren dat in plaats van de oorspronkelijk aanwezige Cornet D III van het Positief een Quint B 1 1/2 en een Sesquialter D II werden aangebracht; overigens naar analogie van Hilvarenbeek. Voor het overige keerde alle oude pijpwerk naar zijn oorspronkelijke plaats terug en werd de toonhoogte verlaagd tot a1 = 415 Hz. De oude 18de eeuwse Trompet bleef daarbij gehandhaafd. Voor de ontbrekende delen oriënteerde men zich vooral op het Van Hirtum-orgel in Hilvarenbeek. De niet originele windvoorziening uit 1937 bleef evenwel gehandhaafd. Nadat in 1977 de oorspronkelijke dispositie van het orgel werd gepubliceerd wijzigde men de Quint B 1 1/2 / Sesquialter D II alsnog in een Cornet D III. Daarvoor werd aan de bestaande koren van de Sesquialter een twee-voets koor toegevoegd.. Omdat het orgel in de loop der jaren vervuild was geraakt en veel pijpen niet of slecht tot spreken kwamen is in 2007 een eerste plan voor groot onderhoud van het orgel gemaakt. Belangrijke punten daarin waren ook reconstructie van de oorspronkelijke windvoorziening, het vervaardigen van een nieuwe, in mensuur en factuur passende, Cornet en onderzoek naar de toonhoogte van het orgel. Omdat tengevolge van droogteschade de toestand van het orgel in de daaropvolgende jaren sterk verslechterde is bij de thans voltooide restauratie op een aantal punten meer werk verricht dan in 2007 was voorzien. De werkzaamheden omvatten in hoofdlijnen de plaatsing van drie nieuwe spaanbalgen, herstel van de orgelkas, de mechanieken, de claviatuur en de windladen alsmede reconstructie van toonhoogte en intonatie. De werkzaamheden werden uitgevoerd door J.C. van Rossum (Andel) onder advies van Rogér van Dijk (KKOR) en W.J.C. Diepenhorst van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. De ingebruikneming vond plaats op 26 november 2011.

De dispositie luidt als volgt:

Hoofdwerk (II, C-f3)

Bourdon 16, C-h eiken, vervolg orgelmetaal
Praestant 8, C-a in het front (tin), vervolg op de lade, orgelmetaal
Holpyp 8, C-H eiken, vervolg orgelmetaal
Viola di Gamba 8, C-H hout 1976, vervolg metaal, Van Hirtum
Octaaf 4, C-F 1976, vervolg metaal, Van Hirtum
Fluit 4, C-h1 gedekt, vervolg open, conisch
Quint fluit 3, 1976, C-e1 gedekt, vervolg open, conisch
Super-octaaf 2
Mixtuur 3 st.
Trompet B/D 8, 18de eeuws; C-H eiken stevels en koppen (2011)



Onderpositief (I, C-f3)

Holpyp 8, C-H eiken, vervolg orgelmetaal
Fluit travers D 8, 1976, orgelmetaal, vanaf c2 overblazend met dubbele lengte
Praestant 4, C-fis in het front (tin), vervolg op de lade, orgelmetaal
Fluit 4 , C-h1 gedekt, vervolg open, conisch
Octaaf 2, C-c3 Van Hirtum, vervolg 1976
Walt fluit 2, C-h cilindrisch, discant conisch
Cornet D 3 st., 2011. Samenstelling: c1 2 2/3 - 2 - 1 3/5



manuaalkoppel
ventiel
aangehangen Pedaal (C-f), kistpedaal

Toonhoogte a1 = 398 Hz. bij 22°C
Winddruk 63 mm. waterkolom









Orgelproject onder advies van Marcel Verheggen en Rogér van Dijk


Budel, O.L.V Visitatie, De restauratie van het Dalstein en Haerpfer-orgel


Nadere toelichting over ook dit project volgt zo spoedig mogelijk.






















Roermond, Munsterkerk


Op 10 oktober 1890 kreeg de firma Gebr. Franssen (Roermond) de opdracht voor de bouw van een nieuw orgel voor de Munsterkerk. Het instrument werd in juni 1891 voltooid en telde bij oplevering 23 registers verdeeld over Hoofdmanuaal, Positief en Pedaal. De orgelkas werd ontworpen door Jan Albes Jorna en vervaardigd door beeldhouwer H. Geelen. Het orgel stond toen in een nis aan de zuidzijde van de westbouw. Vanaf 1938 werden plannen gemaakt om het orgel te vergroten en te moderniseren. Uiteindelijk realiseerde de firma Verschueren in 1947 een nieuw instrument dat een plaats kreeg op de galerij in de westbouw van de kerk. Hierin waren de windvoorziening, de windladen en het pijpwerk van het oude instruiment opgenomen. De fraaie orgelkas werd gedemonteerd en opgeslagen in het atelier van de orgelmakers. Vanaf 2000 werden plannen gemaakt om het orgel te herstellen. Toen bleek dat behalve de oorspronkelijke orgelkas ook de windladen, grote delen van de windvoorziening en vrijwel alle pijpwerk nog aanwezig waren werd ook de belangstelling van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed gewekt. Het orgel is vervolgens opgenomen in de redengevende omschrijving van het kerkgebouw. Daardoor kon het in het kader van het BRIM worden gerestaureerd. Deze werkzaamheden werden in 2009/11 uitgevoerd door Verschueren Orgelbouw onder advies van Rogér van Dijk en Marcel Verheggen (namens de KKOR) en Rudi van Straten namens de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.

Het oude neogotische orgelfront uit 1891 is schoongemaakt en waar nodig hersteld en gecompleteerd. De ontbrekende ornamenten en het verdwenen wapenschild zijn bijgesneden door dhr. G. van den Dikkenberg (Veenendaal). Het wapenschild gepolychromeerd door J. Druncks (Roermond). Vanwege de aanwezigheid van boenwas is uiteindelijk besloten het bestaande front heel licht met was te behandelen. De nieuwe delen in de klaviernis, waaronder de speeltafelkast met klep, zijn gerookt, geloogd en vervolgens met was afgewerkt. Dezelfde bewerking is ook voor de nieuwe zijwand toegepast. De nieuwe (loze) frontpijpen zijn vervaardigd op basis van de door de kas ingegeven maten van torens en velden en historisch fotomateriaal. Ze zijn vervaardigd van 77% tin. Van de zijwand van de kas ter hoogte van de galerij was niets bewaard gebleven. Mede in overleg met architect P. Mertens is ervoor gekozen om voor deze zijwand in eiken uit te voeren en de geleding van de frontzijde als uitgangspunt te nemen. De openingen in het bovenste deel van de zijwand zijn met ijzeren plaatmateriaal waarin kleine figuurtjes zijn uitgestantst, dichtgezet. De crescendokast voor het Positief is nieuw vervaardigd in grenen en wat betreft afmetingen afgestemd op de positie achter het front en de omvang van de windlade. De panelen zijn dubbelwandig; de jaloezieën zijn aan de frontzijde aangebracht. De oude jaloezieën konden ten dele worden hergebruikt. In de achterwand zijn stemluikjes aangebracht. Van de windvoorziening dateren de grote magazijnbalg en de regulateur nog uit 1891. Alle overige delen zijn in 2011 nieuw vervaardigd (grenen). Belangrijk onderdeel van de restauratie was ook de reconstructie van de schepbalgen en het weer aanbrengen van de trapinstallatie. Bij de reconstructie van de claviatuur kon gebruik worden gemaakt van de handklavieren en registerknoppen- en trekkers van Deurne (Franssen 1884). Op de ondertoetsen is nieuw beenbeleg aangebracht; het ebbenhout van de boventoetsen is gehandhaafd. De bakstukken en lijsten zijn van nieuw palissander beleg voorzien. De 18 oude registerknoppen zijn hersteld; zes zijn er bijgemaakt. De registeropschriften zijn op porseleinen plaatjes aangebracht. Net als in Westbeemster is voor Roermond gekozen voor de kleuren zwart (Hoofdmanuaal), rood (Positief) en groen (Pedaal). Voor de koppelingen (uitgevoerd als treden) is een combinatie van de betreffende kleuren toegepast. De ‘Italiaanse’ benaming van de registers is gebaseerd op archiefgegevens. De balanstrede voor de crescendokast bevindt zich in het midden van het knieschot, eveneens naar voorbeeld van Westbeemster. De nieuwe toets en registermechanieken zijn wat betreft makelij en detaillering grotendeels geënt op het werk van Franssen. De wellen en abstracten van de toetsmechaniek zijn van grenen; de armpjes zijn van ijzer en de winkels van messing. De oude windladen (grotendeels eiken, met mahonie stokken) zijn gerestaureerd waarbij de telecoophulzen zijn verwijderd en de oorspronkelijke ladevolgorde is hersteld. Te zeer verboorde of scheluw getrokken stokken zijn vernieuwd. In plaats van lederen pulpeten zijn messing plaatjes aangebracht (origineel). De ventielgeleiding, de ventielen en de ventielveren waren origineel en zijn derhalve gehandhaafd. Bij de pedaalladen zijn de oude roosters (eiken) hergebruikt, de stempels zijn vernieuwd in eiken. Bij de Hoofdwerkladen zijn alle roosters in eiken vernieuwd, bij de lade van het Positief zijn de oude roosters voor een groot deel hergebruikt, alle stempels zijn nieuw. Het nog aanwezige Franssen-pijpwerk is zorgvuldig geïnventariseerd en vervolgens gerestaureerd en gecompleteerd. Aan de oorspronkelijke dispositie is een Mixtuur toegevoegd, gebaseerd op het orgel van Westbeemster, zij het dat - net als in het Rotterdamse orgel - het vierde koor al op f begint.

Dispositie in volgorde op de laden

Hoofdmanuaal (C-f3)

Cornetto C-h op de lade, discant opgebankt; 4’-koor h1-f2 oud; 2 2/3’-koor gis-c1 oud.
Mistura nieuw, gebaseerd op Westbeemster met vierde koor vanaf f.
Flauto maggiore 8 nieuw, gebaseerd op Westbeemster en Veghel; C-H gecombineerd met Principale 8, vanaf c2 overblazend
Principale 8 1891, C-H zink, vervolg metaal; C-f3 met expressions; C-fis1 met zijbaarden
Portunale 8 C-H hout (nieuw) overige pijpen 1891 (metaal); c-f2 met expressions
Bordone 16 1891, C-h naaldhout met eiken voeten, voorslagen en kernen, discant metaal
Viola di gamba 8 1891, geheel metaal; C-b2 met expressions en freins
Diapason 4 1891, geheel metaal; C-h1 met expressions; C-f met zijbaarden
Flauto minore 4 1891; geheel metaal, C-h met expressions, vanaf c1 overblazend
Ottavino 2 1891; geheel metaal, C-h met expressions
Tromba 8 1891; geheel metaal


Positief (C-f3)

Corno di camoscio 8 1891, conisch, C-f1 met zijbaarden
Salicionale 8 1891, C-H hout, overige metaal licht trechtervormig
Viola d’amore 8 1891, in 1947 afgezaagd tot 4’ thans verlengd, freins gereconstrueerd. C 2011
Bordone 8 1891, C-H hout, vervolg metaal (gedekt)
Fugara 4 metaal, C-f2 1891 (in 2011 verlengd?), vervolg 2011
Tibia traverso 4 metaal, C-f2 1891, overige 1947, C-h met expressions, vanaf c1 overblazend
Piccolo 2 1891, metaal, conisch
Bassone-Oboè 8 C-H nieuw, overige 1891


Pedaal (C-d1)

Contrebasso 16 1891, naaldhout met eiken voeten, voorslagen en kernen, open
Violoncello 8 1891, zink; in 1947 afgezaagd tot 4’, thans verlengd, freins gereconstrueerd
Ottava 8 nieuw, hout naar voorbeeld Westbeemster en Contrebasso Roermond
Tuba 16 1891, zinken stevels en bekers; C-B houten koppen, verder metalen koppen
Trombone 8 1891, zinken bekers; C-H zinken stevels, overige stevels en koppen metaal


Manuaalkoppel
Pedaalkoppel
Trede crescendokast Positief
Ventilatore

Winddruk Hoofdmanuaal en Positief 95 mm. Wk. Pedaal 105 mm. Wk.
Toonhoogte a1 = 435 Hz bij 18ºC
Stemming: gelijkzwevend







Orgelprojecten KKOR onder advies van Remy Syrier


tractuur

Den Haag, St. Jacobuskerk: koororgel

Het plan voorziet in de bouw van een koororgel met twee klavieren en een bescheiden zelfstandig pedaal. Als uitgangspunt geldt het in de St. Jacobuskerk aanwezige historisch materiaal, te weten een neogotische kas afkomstig van het voormalige Maarschalkerweerd-orgel (1908) van de gesloopte kapel van het St. Antoniusgesticht te Rotterdam en een in 1854 door Kam & Van der Meulen vervaardigde lade met bijbehorend in 1797 door Johannes Mitterreither in vervaardigd en in 1854 door Kam & Van der Meulen herschikt pijpwerk. Een tweede klavier zal in de stijl van Kam & Van der Meulen en wel speciaal naar maatvoering van het orgel in de Hoeksteen te Vianen geconstrueerd worden.

Geleen, Kerk van Christuskoning

Het orgel van de kerk van Christus Koning werd in 1953 door Fa. B. Pels te Alkmaar gebouwd. De dispositie voorziet in 23 registers, verdeeld over Hoofdwerk, Zwelwerk en Pedaal. Het systeem is electro-pneumatisch. Het plan voor een grootonderhoudsbeurt voorziet in schoonmaak, vervanging van de membranen, reparatie schade aan pijpwerk, behandeling van door houtworm aangetaste delen en intonatieherstel.

Maastricht, Basiliek van St. Servaas: kabinetorgel

De bouw van het kabinetorgel in de dagkapel van de Basiliek van St. Servaas wordt toegeschreven aan de uit Nordrhein-Westfalen afkomstige en in Rotterdam gevestigde orgelmaker Johannes Pieter Künckel. Het is niet alleen als meubel maar ook als klinkend instrument een zeer fraai voorbeeld van Noord-Nederlandse huisorgelbouw in de tweede helft van de achttiende eeuw. Het restauratieplan voorziet in het reconstrueren van de gedeeltelijk gewijzigde windvoorziening en mechaniek, het repareren van de door droogte opgelopen schade en restauratie van het pijpwerk.

Neeritter, St. Lambertuskerk

Het orgel in de St. Lambertuskerk te Neeritter werd gebouwd in 1863 door de Maastrichtse orgelmakers Pereboom & Leijser. Het meubel met zijn rijk gebeeldhouwde ornamentiek, bestaande uit een hoofdwerk en een slechts uit een façade bestaand rugwerk, is bepaald atypisch voor het oeuvre van deze orgelmakers en doet eerder 18de-eeuws aan. De werkelijke structuur van het instrument voorziet in hoofdwerk, echowerk en aangehangen pedaal. In 1967 werd het instrument door de gebroeders Vermeulen, orgelmakers te Weert, gerestaureerd. Het plan voor een grootonderhoudsbeurt voorziet in schoonmaak en correctie van de intonatie.

Oirsbeek, St. Lambertuskerk

Het orgel in de St. Lambertus was in oorsprong een éénklaviers orgel uit 1828 van de hand van de Maastrichtse orgelmaker Joseph Binvignat, bestemd voor de St. Lambertuskerk te Kerkrade. In 1841 verkocht het Kerkraadse kerkbestuur het aan de kerk te Oirsbeek. Het was niet Adam Binvignat, zoon en opvolger van Joseph Binvignat, maar Lambert Vermeulen, orgelmaker te Weert, die in 1841 belast werd met de overplaatsing van het instrument. In 1954 onderging het instrument een drastische ombouw. De firma L. Verschueren C.V. te Heythuysen verving de mechanische tractuur door een elektro-pneumatische, voegde als tweede klavier een elektro-pneumatisch zwelwerk toe en voorzag het van een nieuw in unit uitgevoerd pedaal. Het restauratieplan voorziet in reconstructie van het oorspronkelijke concept met toevoeging van een bescheiden tweede klavier naar stijl en maatvoering van Binvignat.

St. Odiliënberg, Basiliek van de H.H. Wiro, Plechelmus en Otgerus

Het orgel in de Basiliek van St. Odiliënberg werd in 1983 gebouwd door de Gebroeders Vermeulen, orgel makers te Weert. Zij maakten daarbij gebruik van de historische kas en bijbehorende frontpijpen van het Franssen-orgel uit 1868 van de R.K. kerk te Gerwen. De dispositie is evenwel ontleend aan de klassieke Frans-Waalse orgelstijl. De werkzaamheden voorzien in een grootonderhoudsbeurt, waarbij o.m. de tengevolge van door oxidatie aangetaste loden conducten vervangen worden en de intonatie herzien wordt.

Roosteren, St. Jacobuskerk

Het orgel in de St. Jacobuskerk werd in 1857 door M.H. van Dinter gebouwd als een één-klaviers instrument met aangehangen pedaal. In 1910 werd het door Pieter Jan Vermeulen, orgelmaker te Weert verplaatst naar de zijwand van het oksaal en bij die gelegenheid geromantiseerd door het vervangen van enkele stemmen door destijds zo geliefde strijkende registers. Het restauratieplan voorziet in terugplaatsing van de bijzonder rijk gebeeldhouwde kas naar oorspronkelijke locatie, technisch herstel en reconstructie van de oorspronkelijke dispositie



Orgelprojecten KKOR onder advies van Ton van Eck


Haarlem Josephkerk



Sint Nicolaasga, parochiekerk van Sint Nicolaas



Orgelprojecten KKOR onder advies van Frits Haaze en Ton van Eck


tractuur

Ter Apel, Willibrorduskerk

Het Nicholson-orgel werd in 1891 als mechanisch pijporgel vervaardigd door de Firma Nicholson & Son te Worchester en eertijds geplaatst in de R.K. parochiekerk St. Saviour in het Engelse Reading. Dit pijporgel heeft nu een tweede leven gekregen in de R.K. parochiekerk van de H. Willibrordus in Ter Apel waar het na een grondige restauratie door de Firma Feenstra uit Grootegast op 7 november in gebruik is genomen. Het 17 registers tellende Victoriaanse orgel is geplaatst in de zuidelijke zijbeuk van de Ter Apeler neo-gotische kerk.



Orgelprojecten KKOR onder advies van Cees van der Poel



Rijssen, parochiekerk van de H. Dionysius

Op 19 oktober 1928 vroeg pastoor R.N.J. Peters orgelmaker Bernhard Pels uit Alkmaar een prijsopgave te doen voor de bouw van een nieuw orgel voor de parochiekerk die een jaar eerder gereed kwam. Op 8 januari 1929 tekenden parochie en orgelmaker Pels het contract en in dat jaar was het orgel klaar. Het instrument is altijd ongewijzigd gebleven. Van januari tot half september 2010 restaureerde de firma Pels & Van Leeuwen uit 's-Hertogenbosch het instrument. De werkzaamheden betroffen algeheel herstel van de windladen en de pneumatische tractuur. Verder is het instrument inclusief speeltafel schoongemaakt, is de hoofdbalg opnieuw beleerd en de windvoorziening hersteld naar de oorspronkelijke situatie. Ten slotte is de intonatie gecorrigeerd waar nodig. Het rijk verstrekte subsidie voor deze restauratie in het kader van de Rrwr 2008. Op vrijdag 17 september vond de eindkeuring plaats waarna in een besloten bijeenkomst het orgel werd overgedragen aan de parochie en ingezegend door pastor Scheve. Organist van de kerk., Berto Oosterveen en adviseur Cees van der Poel bespeelden bij deze gelegenheid het orgel.

Dispositie
Hoofdwerk (I, C-g³)
Bourdon 16'
Prestant 8'
Bourdon 8'
Salicionaal 8'
Octaaf 4'
Mixtuur 2-3 st.
Trompet 8'

Zwelwerk (II, C-g³)

Viool Prestant 8'
Viola di gamba 8'
Vox Cælestis 8'
Holpijp 8'
Dolce 8'
Fluit 4'
Woudfluit 2'
Basson Hobo 8'

Pedaal (C-f¹)

Subbas 16'
Octaafbas 8'

Werktuiglijke registers

koppelingen P+I, P+II, I+II, I+II sub, II+II sub
tremolo Zwelwerk


drukknoppen onder manuaal I: automatisch pedaal (met Oplosser); vaste combinaties PP P MF F T (met Oplosser); vrije combinatie (met Oplosser); register crescendo transpositeur (registertrekker links in de speeltafel)
trede zwelkast manaal II
trede generaal crescendo
indicatie stand registercrescendo (wijzer, rechts in de speeltafel)

samenstelling Mixtuur:
C 2 1¹/?
c 2²/? 2 1¹/?
c¹ 4 2²/? 2

toonhoogte: a¹ = 435 Hz
winddruk: 100 mm Wk (hoofdbalg en speeltafel), 80 mm Wk (HW, ZW, Ped)
stemming: evenredig zwevend


Klinkende kunst in de Bossche bisdom


Artikel uit het bisdomblad van 's-Hertogenbosch


In onze kerken is niet alleen veel te zien qua religieuze kunst, maar ook veel te horen. Het begint al buiten met het luiden van de soms eeuwenoude klokken, en binnen klinkt koor en samenzang met bijna altijd een belangrijke rol voor het orgel. In het bisdom van ’s-Hertogenbosch zijn iets minder dan 700 pijporgels voorhanden en zelden zijn er twee dezelfde instrumenten te vinden. Betrouwbare begeleidingsinstrumenten zijn er, en soms niet meer dan dat, maar ook zijn ruim 40 orgels in ons bisdom zo bijzonder, dat ze apart als rijksmonument aangemerkt zijn. Grote en indrukwekkende instrumenten als het Dalstein & Haerpfer orgel in de OLV Visitatie te Budel dat op 6 november is ingewijd en als ‘nieuw’ monument in die lijst van klinkende instrumenten is opgenomen. Maar ook kleine en ontroerende instrumenten, zoals het orgel van Esch dat vorig jaar werd gerestaureerd, kan in het samenspel van orgel en organist de toehoorder ongrijpbaar raken. Organisten hebben het over een ‘dragende bas’ zonder dat het te luid is, ‘snijdende mixturen’ zonder het pijn aan de oren doet, of een ‘zilverige klank’ waarbij er niets blinkend hoeft te zijn. Die bijzondere kenmerken van een instrument dat de samenzang kan ‘dragen’ komen to stand onder de vaardige handen van de orgelmaker. Een kunstzinnig ambachtsman dat is hij, want hij moet inzicht en gevoel voor klank en ruimte hebben en kennis van liturgie en natuurlijk muziek. Bovendien moet hij vaardig zijn om de verschillende materialen te kunnen vormen tot een klinkend instrument dat betrouwbaar jarenlang functioneert. Niet alleen die ruim 40 monumentale instrumenten bewijzen dat het Bossche bisdom ruim voorzien is door dat kunstambacht van de orgelbouw, ook met veel andere orgels kunnen de bespelers het oor strelen en het hart raken. Dat dat ook werkelijk gebeurt blijkt wel uit de vele orgel-kringen, de Brabantse orgel-federatie en de talloze lokale orgelcommissies die zich gezamenlijk inspannen voor het orgel en de bijzondere plek die dat instrument in de kerk heeft.

Alles van waarde………..moet goed behandeld worden.

Een waardevol onderdeel van het kerkinterieur en een grote rijkdom binnen het bisdom, maar ook een kostbaar bezit. Een schitterend instrument komt tot stand dankzij veel ambachtelijke werk, maar ook het onderhouden van een orgel vergt grote kennis en kunde . Wanneer een pijporgel goed behandeld wordt, kan het inderdaad decennialang zonder grote ingrepen functioneren. Goed behandelen wil zeggen, een verantwoord stookgedrag, want het instrument kan slecht tegen grote schommelingen in temperatuur en luchtvochtigheid. Regelmatig klein onderhoud hoort daar ook bij. Het instrument moet op stemming gehouden worden en kleine ongemakken moeten niet opgebouwd worden tot het instrument niet meer functioneert.


Specialistische deskundigheid

Hoewel goede pijporgels dus decennia achtereen zonder mankeren kunnen functioneren, zal na jaren, uitgebreide onderhoudswerkzaamheden niet te vermijden zijn. Ook, en dat komt de laatste jaren steeds vaker voor, kan een instrument naar een andere kerk overgeplaatst moeten worden. Als het dan tot uitgebreid onderhoudswerk komt, komt het net zo sterk op de kunst van het ambachtelijk modeleren van de klank aan, als bij het nieuw bouwen van een instrument. Historisch onderzoek aan het orgel en in de archieven moet duidelijk maken wat het klankideaal was toen het gebouwd werd. Als het instrument overgeplaatst moet worden, moet het orgel bij de ruimte passen en niet alleen qua hoogte en diepte, maar vooral qua klank. Om de juiste keuzes te maken is specialistische kennis nodig. Voor een deel is die natuurlijk bij de orgelbouwer te vinden, maar een parochiebestuur zal vaak behoefte hebben aan meer en objectieve informatie. Ruim zestig jaar geleden hebben de Nederlandse bisschoppen dat erkend en de Katholieke Klokken en Orgel-Raad (KKOR) opgericht met als doel die benodigde expertise ter beschikking van de parochies te krijgen. De adviseurs van de KKOR zijn de door de parochies ingehuurde deskundigen die de te maken keuzes inzichtelijk en ‘verstaanbaar’ kunnen maken. Een parochiebestuur wordt zo in staat gesteld om met gelijke kennis om de tafel te gaan zitten met de vakmensen van de orgelbouwer.

Bewaken van de klank en de kas

In juni is het gerestaureerde orgel van de Willibrordus in Deurne opnieuw in gebruik genomen. Het is een instrument van de 19e eeuwse gerenommeerde Brabantse orgelbouwers Smits uit Reek. Het is een instrument uit 1838, maar steeds heeft de parochie gekozen voor behoud van het orgel en niet voor vervanging. De artistieke kwaliteit van het instrument bleef kennelijk opvallen en overtuigen. Nu, na de restauratie, kunt u het zelf gaan horen wat dat in klank betekent. Het bewaken van die klank was voor een belangrijk deel in handen van de adviseur van de KKOR. Daarnaast heeft hij voor de parochie gecontroleerd of het budget wel verantwoord werd gebruikt. Ook dat laatste is een belangrijke taak van de adviseurs van de KKOR en niet alleen bij restauraties. Juist ook bij restauraties die níet doorgaan is vaak het oordeel van de adviseur van doorslaggevend belang. Als een instrument voor herstel heel veel geld zou vragen, maar op den duur mankementen zal blijven vertonen, zal het advies zijn om geen geld meer in dit instrument te steken. Mogelijk kan een kwalitatief beter instrument, met op den duur lager onderhoudskosten, overgeplaatst worden vanuit een andere kerk. Uiteindelijk is het doel om met de middelen die voorhanden zijn het orgel onder de handen van vaardige bespelers het oor van de toehoorders te boeien, te prikkelen en te blijven inspireren.

Theo van der Hoorn



© 2006-2009 www.mijn-eigen-website.nl